sprankelen

Conjugations List of Sprankelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksprankelsprankeldeheb gesprankeld
jij, je, usprankeltsprankeldehebt gesprankeld
hij, zij, hetsprankeltsprankeldeheeft gesprankeld
wijsprankelensprankeldenhebben gesprankeld
julliesprankelensprankeldenhebben gesprankeld
zij, zesprankelensprankeldenhebben gesprankeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Sprankelen with some of the pronouns.

  • Ik sprankel
  • Jij sprankelt
  • Hij/Zij/Het sprankelt
  • Wij sprankelen
  • Jullie sprankelen

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Sprankelen with some of the pronouns.

  • Ik sprankelde
  • Jij sprankelde
  • Hij/Zij/Het sprankelde
  • Wij sprankelden
  • Jullie sprankelden

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Sprankelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gesprankeld
  • Jij hebt gesprankeld
  • Hij/Zij/Het heeft gesprankeld
  • Wij hebben gesprankeld
  • Jullie hebben gesprankeld