draperen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | drapeer | drapeerde | heb gedrapeerd |
jij, je, u | drapeert | drapeerde | hebt gedrapeerd |
hij, zij, het | drapeert | drapeerde | heeft gedrapeerd |
wij | draperen | drapeerden | hebben gedrapeerd |
jullie | draperen | drapeerden | hebben gedrapeerd |
zij, ze | draperen | drapeerden | hebben gedrapeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Draperen with some of the pronouns.
- Ik drappeer het tafelkleed op de tafel.
- Jij drappeert de gordijnen in de woonkamer.
- Hij/Zij drappereert de stof over de paspop.
- Wij draperen de decoraties aan de muur.
- Jullie drapperen de kussens op de bank.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Draperen with some of the pronouns.
- Ik drapeerde het tafelkleed op de tafel.
- Jij drappeerde de gordijnen in de woonkamer.
- Hij/Zij drapeerde de stof over de paspop.
- Wij drappeerden de decoraties aan de muur.
- Jullie drappeerden de kussens op de bank.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Draperen with some of the pronouns.
- Ik heb het tafelkleed gedrapeerd op de tafel.
- Jij hebt de gordijnen in de woonkamer gedrapeerd.
- Hij/Zij heeft de stof over de paspop gedrapeerd.
- Wij hebben de decoraties aan de muur gedrapeerd.
- Jullie hebben de kussens op de bank gedrapeerd.