aankooien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kooi aan | kooide aan | heb aangekooid |
jij, je, u | kooit aan | kooide aan | hebt aangekooid |
hij, zij, het | kooit aan | kooide aan | heeft aangekooid |
wij | kooien aan | kooiden aan | hebben aangekooid |
jullie | kooien aan | kooiden aan | hebben aangekooid |
zij, ze | kooien aan | kooiden aan | hebben aangekooid |
PresensBeta
Example presens sentences for Aankooien with some of the pronouns.
- Ik kooi iets aan in de winkel.
- Jij kooit iets aan in de winkel.
- Hij/Zij/Het kooit iets aan in de winkel.
- Wij kooien iets aan in de winkel.
- Jullie kooien iets aan in de winkel.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aankooien with some of the pronouns.
- Ik kocht iets aan in de winkel.
- Jij kocht iets aan in de winkel.
- Hij/Zij/Het kocht iets aan in de winkel.
- Wij kochten iets aan in de winkel.
- Jullie kochten iets aan in de winkel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aankooien with some of the pronouns.
- Ik heb iets aangekocht in de winkel.
- Jij hebt iets aangekocht in de winkel.
- Hij/Zij/Het heeft iets aangekocht in de winkel.
- Wij hebben iets aangekocht in de winkel.
- Jullie hebben iets aangekocht in de winkel.