uitvliegen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vlieg uit | vloog uit | ben uitgevlogen |
jij, je, u | vliegt uit | vloog uit | bent uitgevlogen |
hij, zij, het | vliegt uit | vloog uit | is uitgevlogen |
wij | vliegen uit | vlogen uit | zijn uitgevlogen |
jullie | vliegen uit | vlogen uit | zijn uitgevlogen |
zij, ze | vliegen uit | vlogen uit | zijn uitgevlogen |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitvliegen with some of the pronouns.
- De vogels vliegen uit naar warmere oorden.
- Ik vlieg uit naar Spanje in de zomer.
- Jij vliegt vaak uit voor je werk.
- Hij/zij/het vliegt uit zodra de zon opkomt.
- Wij vliegen morgen uit naar onze vakantiebestemming.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitvliegen with some of the pronouns.
- De vogels vlogen uit naar warmere oorden.
- Ik vloog uit naar Spanje in de zomer.
- Jij vloog vaak uit voor je werk.
- Hij/zij/het vloog uit zodra de zon opkwam.
- Wij vlogen gisteren uit naar onze vakantiebestemming.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitvliegen with some of the pronouns.
- De vogels zijn uitgevlogen naar warmere oorden.
- Ik ben uitgevlogen naar Spanje in de zomer.
- Jij bent vaak uitgevlogen voor je werk.
- Hij/zij/het is uitgevlogen zodra de zon opkwam.
- Wij zijn gisteren uitgevlogen naar onze vakantiebestemming.