inpolderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | polder in | polderde in | heb ingepolderd |
jij, je, u | poldert in | polderde in | hebt ingepolderd |
hij, zij, het | poldert in | polderde in | heeft ingepolderd |
wij | polderen in | polderden in | hebben ingepolderd |
jullie | polderen in | polderden in | hebben ingepolderd |
zij, ze | polderen in | polderden in | hebben ingepolderd |
PresensBeta
Example presens sentences for Inpolderen with some of the pronouns.
- We polderen het land in om overstromingen te voorkomen.
- Jij poldert het gebied in voor landbouwdoeleinden.
- De boeren polderen de grond in om meer ruimte voor gewassen te creëren.
- Iedereen poldert mee om het water weg te houden.
- De ingenieurs polderen de kustlijn in om nieuwe bouwgrond te creëren.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Inpolderen with some of the pronouns.
- Vroeger polderden we het land in met de hand.
- Als kind polderde jij altijd de tuin in om een modderpoel te maken.
- Lang geleden polderden de boeren de grond in met behulp van windmolens.
- Toen ik jong was, polderden we vaak samen om de buurt droog te houden.
- In vroegere tijden polderden de ingenieurs de kustlijn in zonder moderne technologieën.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Inpolderen with some of the pronouns.
- We hebben het land ingepolderd om overstromingen te voorkomen.
- Jij hebt het gebied ingepolderd voor landbouwdoeleinden.
- De boeren hebben de grond ingepolderd om meer ruimte voor gewassen te creëren.
- Iedereen heeft meegepolderd om het water weg te houden.
- De ingenieurs hebben de kustlijn ingepolderd om nieuwe bouwgrond te creëren.