koten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | koot | kootte | heb gekoot |
jij, je, u | koot | kootte | hebt gekoot |
hij, zij, het | koot | kootte | heeft gekoot |
wij | koten | kootten | hebben gekoot |
jullie | koten | kootten | hebben gekoot |
zij, ze | koten | kootten | hebben gekoot |
PresensBeta
Example presens sentences for Koten with some of the pronouns.
- Ik kot vandaag in mijn eigen kamer.
- Jij kot regelmatig met je vrienden.
- Hij kot op de universiteit.
- Zij kot graag in een rustige buurt.
- Wij koten samen in hetzelfde studentenhuis.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Koten with some of the pronouns.
- Vroeger kot ik bij mijn ouders thuis.
- Toen wij studeerden, kotte we in een kleine studio.
- Hij kotte altijd bij zijn beste vriend.
- Zij kotte vroeger in een hostel.
- In mijn studententijd kotte ik in verschillende steden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Koten with some of the pronouns.
- Ik heb vorige week gekot in Amsterdam.
- Jij bent al naar Parijs gekot.
- Hij heeft gisteren in een luxueus appartement gekot.
- Zij is naar het buitenland gekot voor haar studie.
- Wij hebben altijd gekot in het centrum van de stad.