botsen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bots | botste | heb gebotst |
jij, je, u | botst | botste | hebt gebotst |
hij, zij, het | botst | botste | heeft gebotst |
wij | botsen | botsten | hebben gebotst |
jullie | botsen | botsten | hebben gebotst |
zij, ze | botsen | botsten | hebben gebotst |
PresensBeta
Example presens sentences for Botsen with some of the pronouns.
- Ik bots met mijn fiets tegen een paal.
- Jij botst altijd tegen de deur als je binnenkomt.
- Hij botst regelmatig met zijn collega's tijdens vergaderingen.
- Wij botsen met onze auto tegen een andere auto.
- Jullie botsen vaak met elkaar over politieke kwesties.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Botsen with some of the pronouns.
- Ik botste met mijn fiets tegen een paal toen ik jong was.
- Jij botste altijd tegen de deur als je te snel wilde gaan.
- Hij botste regelmatig met zijn collega's tijdens vergaderingen in het verleden.
- Wij botsten met onze auto tegen een andere auto tijdens de vakantie.
- Jullie botsten vaak met elkaar over politieke kwesties in het verleden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Botsen with some of the pronouns.
- Ik ben met mijn fiets tegen een paal gebotst.
- Jij bent weer tegen de deur gebotst toen je binnenkwam.
- Hij is al meerdere keren met zijn collega's gebotst tijdens vergaderingen.
- Wij zijn met onze auto tegen een andere auto gebotst.
- Jullie zijn al vaker met elkaar gebotst over politieke kwesties.