brauwen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | brauw | brauwde | heb gebrauwd |
jij, je, u | brauwt | brauwde | hebt gebrauwd |
hij, zij, het | brauwt | brauwde | heeft gebrauwd |
wij | brauwen | brauwden | hebben gebrauwd |
jullie | brauwen | brauwden | hebben gebrauwd |
zij, ze | brauwen | brauwden | hebben gebrauwd |
Presens
Example presens sentences for Brauwen with some of the pronouns.
- Ik brauw regelmatig mijn eigen bier.
- Jij brauwt een heerlijke kop koffie.
- Hij brauwt zijn wenkbrauwen als hij verbaasd is.
- Wij brauwen ons eigen recept voor speciaalbier.
- Zij brauwen traditionele medicinale kruiden.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Brauwen with some of the pronouns.
- Vroeger brouwde ik mijn eigen bier.
- Toen jij jong was, brouwde je graag thee.
- Hij fronste zijn wenkbrauwen telkens als hij nadenkte.
- In die tijd brouwden wij ons eigen recept voor speciaalbier.
- Als kind brouwden zij vaak zelfgemaakte limonade.
Perfectum
Example perfectum sentences for Brauwen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn eigen bier gebrouwen.
- Jij hebt een perfecte kop koffie gebrouwen.
- Hij heeft zijn wenkbrauwen gefronst toen hij het hoorde.
- Wij hebben ons eigen recept voor speciaalbier gebrouwen.
- Zij hebben traditionele medicinale kruiden gebrouwen.