bladderen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bladder | bladderde | ben gebladderd |
jij, je, u | bladdert | bladderde | bent gebladderd |
hij, zij, het | bladdert | bladderde | is gebladderd |
wij | bladderen | bladderden | zijn gebladderd |
jullie | bladderen | bladderden | zijn gebladderd |
zij, ze | bladderen | bladderden | zijn gebladderd |
PresensBeta
Example presens sentences for Bladderen with some of the pronouns.
- Ik bladder regelmatig de muren in mijn huis.
- Jij blaadert vaak door tijdschriften in de bibliotheek.
- Hij/Zij/Het bladdert af en toe tijdens het schilderen.
- Wij bladderen de oude verf van de schuurdeur.
- Jullie bladderen graag in boeken over kunst.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bladderen with some of the pronouns.
- Ik bladderde regelmatig de muren in mijn huis.
- Jij bladerde vaak door tijdschriften in de bibliotheek.
- Hij/Zij/Het bladderde af en toe tijdens het schilderen.
- Wij bladderden de oude verf van de schuurdeur.
- Jullie bladderden graag in boeken over kunst.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bladderen with some of the pronouns.
- Ik heb de muur in mijn huis gebladderd.
- Jij hebt door verschillende tijdschriften gebladderd in de bibliotheek.
- Hij/Zij/Het heeft af en toe gebladderd tijdens het schilderen.
- Wij hebben de oude verf van de schuurdeur gebladderd.
- Jullie hebben graag in boeken over kunst gebladderd.