voteren

Conjugations List of Voteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikvoteervoteerdeheb gevoteerd
jij, je, uvoteertvoteerdehebt gevoteerd
hij, zij, hetvoteertvoteerdeheeft gevoteerd
wijvoterenvoteerdenhebben gevoteerd
jullievoterenvoteerdenhebben gevoteerd
zij, zevoterenvoteerdenhebben gevoteerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Voteren with some of the pronouns.

  • Ik voteer regelmatig tijdens vergaderingen.
  • Jij voteert altijd snel en doordacht.
  • Hij/Zij voteert vaak in het belang van de samenleving.
  • Wij voteren unaniem voor deze motie.
  • Jullie voteren consequent op basis van jullie principes.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Voteren with some of the pronouns.

  • Vroeger stemde ik altijd op dezelfde politieke partij.
  • Toen hij nog jong was, stemde hij links.
  • Zij stemden vroeger nooit op populistische partijen.
  • In die periode stemden wij vaak op progressieve kandidaten.
  • Jullie stemden altijd strategisch om het beste resultaat te behalen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Voteren with some of the pronouns.

  • Ik heb gestemd tijdens de laatste verkiezingen.
  • Jij hebt vorige week ook voor die maatregel gestemd.
  • Hij/Zij heeft al meerdere keren tegen deze wet gestemd.
  • Wij hebben altijd trouw onze stem uitgebracht.
  • Jullie hebben dezelfde partij al vaker gesteund.