meedrinken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | drink mee | dronk mee | heb meegedronken |
jij, je, u | drinkt mee | dronk mee | hebt meegedronken |
hij, zij, het | drinkt mee | dronk mee | heeft meegedronken |
wij | drinken mee | dronken mee | hebben meegedronken |
jullie | drinken mee | dronken mee | hebben meegedronken |
zij, ze | drinken mee | dronken mee | hebben meegedronken |
PresensBeta
Example presens sentences for Meedrinken with some of the pronouns.
- Ik drink mee met het feestje.
- Jij drinkt mee met de groep.
- Hij/Zij drinkt mee tijdens de borrel.
- Wij drinken mee met de viering.
- Jullie drinken mee in het café.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Meedrinken with some of the pronouns.
- Ik dronk mee met mijn vrienden vroeger.
- Jij dronk mee tijdens de vakantie.
- Hij/Zij dronk mee bij de barbecue.
- Wij dronken mee op het verjaardagsfeest.
- Jullie dronken mee in de kroeg.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Meedrinken with some of the pronouns.
- Ik heb meegedronken op het festival.
- Jij hebt meegedronken met de proeverij.
- Hij/Zij heeft meegedronken tijdens het diner.
- Wij hebben meegedronken op het terras.
- Jullie hebben meegedronken op het feest.