foppen

Conjugations List of Foppen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikfopfopteheb gefopt
jij, je, ufoptfoptehebt gefopt
hij, zij, hetfoptfopteheeft gefopt
wijfoppenfoptenhebben gefopt
julliefoppenfoptenhebben gefopt
zij, zefoppenfoptenhebben gefopt

Presens
Beta

Example presens sentences for Foppen with some of the pronouns.

  • Ik fop mijn vrienden graag met grapjes.
  • Jij fopt de kinderen met jouw goocheltrucs.
  • Hij fopt zijn collega's door altijd te laat te komen.
  • Zij fopt haar ouders met verzonnen verhalen.
  • Wij foppen elkaar vaak tijdens spelletjesavonden.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Foppen with some of the pronouns.

  • Vroeger fopte ik mijn vrienden regelmatig met onschuldige streken.
  • Als kind fopte jij iedereen met je grappige imitaties.
  • Hij fopte zijn collega's altijd op vrijdagmiddag met verborgen camera's.
  • Zij fopte haar ouders soms door haar huiswerk expres niet te maken.
  • Wij fopten elkaar als broers en zussen vaak om te zien wie erin zou trappen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Foppen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn vrienden vorige week gefopt met een nepspin.
  • Jij hebt de kinderen al meerdere keren gefopt met verstoppertje spelen.
  • Hij heeft zijn collega's gisteren gefopt door hen een valse memo te sturen.
  • Zij heeft haar ouders eens flink gefopt door te doen alsof ze was geslaagd voor haar examen.
  • Wij hebben elkaar in het verleden wel vaker gefopt met practical jokes.