compareren

Conjugations List of Compareren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikcompareercompareerdeheb gecompareerd
jij, je, ucompareertcompareerdehebt gecompareerd
hij, zij, hetcompareertcompareerdeheeft gecompareerd
wijcomparerencompareerdenhebben gecompareerd
julliecomparerencompareerdenhebben gecompareerd
zij, zecomparerencompareerdenhebben gecompareerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Compareren with some of the pronouns.

  • Ik compareer de resultaten van de twee groepen.
  • Jij compareert de prijzen van de verschillende winkels.
  • Hij/Zij/Het compareert de prestaties van de spelers.
  • Wij vergelijken de producten met elkaar.
  • Jullie vergelijken de diensten van de twee bedrijven.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Compareren with some of the pronouns.

  • Ik compareerde vroeger de resultaten van de twee groepen.
  • Jij compareerde vroeger de prijzen van de verschillende winkels.
  • Hij/Zij/Het compareerde vroeger de prestaties van de spelers.
  • Wij vergeleken vroeger de producten met elkaar.
  • Jullie vergeleken vroeger de diensten van de twee bedrijven.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Compareren with some of the pronouns.

  • Ik heb de resultaten van de twee groepen gecompareerd.
  • Jij hebt de prijzen van de verschillende winkels vergeleken.
  • Hij/Zij/Het heeft de prestaties van de spelers gecompareerd.
  • Wij hebben de producten met elkaar vergeleken.
  • Jullie hebben de diensten van de twee bedrijven vergeleken.