uitstomen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stoom uit | stoomde uit | heb uitgestoomd |
jij, je, u | stoomt uit | stoomde uit | hebt uitgestoomd |
hij, zij, het | stoomt uit | stoomde uit | heeft uitgestoomd |
wij | stomen uit | stoomden uit | hebben uitgestoomd |
jullie | stomen uit | stoomden uit | hebben uitgestoomd |
zij, ze | stomen uit | stoomden uit | hebben uitgestoomd |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitstomen with some of the pronouns.
- Ik stoom uit na een lange dag werk.
- Jij stoomt uit tijdens je vakantie.
- Hij stoomt uit in de sauna.
- Zij stoomt uit met een kopje thee.
- Wij stomen uit op zondagochtend.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitstomen with some of the pronouns.
- Ik stoomde uit terwijl ik naar muziek luisterde.
- Jij stoomde uit tijdens je vorige vakantie.
- Hij stoomde uit na een vermoeiende werkdag.
- Zij stoomde uit met een goed boek.
- Wij stoomden uit na een lange wandeling.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitstomen with some of the pronouns.
- Ik ben uitgestoomd na het afronden van mijn project.
- Jij bent uitgestoomd na een intensieve training.
- Hij is uitgestoomd na een lange reis.
- Zij is uitgestoomd na een drukke periode op het werk.
- Wij zijn uitgestoomd na een gezellig avondje uit.