doodschieten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schiet dood | schoot dood | heb doodgeschoten |
jij, je, u | schiet dood | schoot dood | hebt doodgeschoten |
hij, zij, het | schiet dood | schoot dood | heeft doodgeschoten |
wij | schieten dood | schoten dood | hebben doodgeschoten |
jullie | schieten dood | schoten dood | hebben doodgeschoten |
zij, ze | schieten dood | schoten dood | hebben doodgeschoten |
PresensBeta
Example presens sentences for Doodschieten with some of the pronouns.
- Ik schiet de vogel dood.
- Hij schiet de bal dood.
- Zij schieten het doelwit dood.
- We schieten de vijand dood.
- Jullie schieten de blikjes dood.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Doodschieten with some of the pronouns.
- Ik schoot de vogel dood.
- Hij schoot de bal dood.
- Zij schoten het doelwit dood.
- We schoten de vijand dood.
- Jullie schoten de blikjes dood.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Doodschieten with some of the pronouns.
- Ik heb de vogel doodgeschoten.
- Hij heeft de bal doodgeschoten.
- Zij hebben het doelwit doodgeschoten.
- We hebben de vijand doodgeschoten.
- Jullie hebben de blikjes doodgeschoten.