verdelen

Conjugations List of Verdelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikverdeelverdeeldeheb verdeeld
jij, je, uverdeeltverdeeldehebt verdeeld
hij, zij, hetverdeeltverdeeldeheeft verdeeld
wijverdelenverdeeldenhebben verdeeld
jullieverdelenverdeeldenhebben verdeeld
zij, zeverdelenverdeeldenhebben verdeeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Verdelen with some of the pronouns.

  • Ik verdeel het geld eerlijk tussen mijn kinderen.
  • De leraar verdeelt de taken onder de studenten.
  • We verdelen de pizza in gelijke stukken.
  • Mijn zus verdeelt haar tijd tussen werk en studie.
  • Jullie verdelen de winst over de teamleden.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Verdelen with some of the pronouns.

  • Vroeger verdeelde ik mijn aandacht tussen verschillende hobby's.
  • Toen we klein waren, verdeelden we onze speeltijd met onze vrienden.
  • Hij verdeelde de erfenis volgens de wensen van zijn ouders.
  • We verdeelden de taken gelijkmatig over het team.
  • In die periode verdeelde de regering het land in provincies.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Verdelen with some of the pronouns.

  • Ik heb het snoep onder de kinderen verdeeld.
  • Hij heeft de cake netjes in parten verdeeld.
  • We hebben de taken eerlijk verdeeld.
  • Hebben jullie de prijzen al verdeeld?
  • De organisator heeft de tickets verdeeld onder de deelnemers.