transigeren

Conjugations List of Transigeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktransigeertransigeerdeheb getransigeerd
jij, je, utransigeerttransigeerdehebt getransigeerd
hij, zij, hettransigeerttransigeerdeheeft getransigeerd
wijtransigerentransigeerdenhebben getransigeerd
jullietransigerentransigeerdenhebben getransigeerd
zij, zetransigerentransigeerdenhebben getransigeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Transigeren with some of the pronouns.

  • Ik transigeer met de klant over de prijs.
  • Jij transigeert altijd snel en efficiënt.
  • Hij transigeert regelmatig met leveranciers.
  • Wij transigeren op een eerlijke manier.
  • Zij transigeren vaak in internationale zaken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Transigeren with some of the pronouns.

  • Ik transigeerde met de klant over de prijs.
  • Jij transigeerde altijd snel en efficiënt.
  • Hij transigeerde regelmatig met leveranciers.
  • Wij transigeerden op een eerlijke manier.
  • Zij transigeerden vaak in internationale zaken.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Transigeren with some of the pronouns.

  • Ik heb getransigeerd met de klant over de prijs.
  • Jij hebt altijd snel en efficiënt getransigeerd.
  • Hij heeft regelmatig met leveranciers getransigeerd.
  • Wij hebben op een eerlijke manier getransigeerd.
  • Zij hebben vaak in internationale zaken getransigeerd.