besnaren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | besnaar | besnaarde | heb besnaard |
jij, je, u | besnaart | besnaarde | hebt besnaard |
hij, zij, het | besnaart | besnaarde | heeft besnaard |
wij | besnaren | besnaarden | hebben besnaard |
jullie | besnaren | besnaarden | hebben besnaard |
zij, ze | besnaren | besnaarden | hebben besnaard |
PresensBeta
Example presens sentences for Besnaren with some of the pronouns.
- Ik besnaar mijn gitaar elke dag.
- Jij besnaart je tennisracket voor elke wedstrijd.
- Hij besnaart de viool met precisie.
- Zij besnaren hun instrumenten voor het optreden.
- Wij besnaren de harp tijdens de repetitie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Besnaren with some of the pronouns.
- Ik besnaarde mijn gitaar toen ik begon te spelen.
- Jij besnaarde je tennisracket regelmatig tijdens de training.
- Hij besnaarde de viool met liefde en toewijding.
- Zij besnaarden hun instrumenten voor elk optreden.
- Wij besnaarden de harp voor het concert van gisteravond.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Besnaren with some of the pronouns.
- Ik heb mijn gitaar besnaard voor het concert.
- Jij hebt je tennisracket besnaard voordat je naar de baan ging.
- Hij heeft de viool met zorg besnaard.
- Zij hebben hun instrumenten besnaard voor de opname.
- Wij hebben de harp besnaard voor de uitvoering.