mekkeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | mekker | mekkerde | heb gemekkerd |
jij, je, u | mekkert | mekkerde | hebt gemekkerd |
hij, zij, het | mekkert | mekkerde | heeft gemekkerd |
wij | mekkeren | mekkerden | hebben gemekkerd |
jullie | mekkeren | mekkerden | hebben gemekkerd |
zij, ze | mekkeren | mekkerden | hebben gemekkerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Mekkeren with some of the pronouns.
- Ik mekker over het slechte weer.
- Jij mekkert altijd over kleine dingen.
- Hij/zij mekkert voortdurend over zijn/haar werk.
- Wij mekkeren over de hoge prijzen.
- Jullie mekkeren te veel en doen te weinig.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Mekkeren with some of the pronouns.
- Ik mekkerde vroeger altijd over mijn schoolwerk.
- Jij mekkerde gisteren over het gebrek aan parkeerplaatsen.
- Hij/zij mekkerde toen al over de trage internetverbinding.
- Wij mekkerden regelmatig over de slechte service.
- Jullie mekkerden als kinderen vaak over bedtijd.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Mekkeren with some of the pronouns.
- Ik heb gemekkerd over de vertraagde trein.
- Jij hebt constant gemekkerd over het lawaai.
- Hij/zij heeft al eerder gemekkerd over dit probleem.
- Wij hebben vaak gemekkerd over de lange wachttijden.
- Jullie hebben genoeg gemekkerd, laten we actie ondernemen.