gelijkliggen

Conjugations List of Gelijkliggen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iklig gelijklag gelijkheb gelijkgelegen
jij, je, uligt gelijklag gelijkhebt gelijkgelegen
hij, zij, hetligt gelijklag gelijkheeft gelijkgelegen
wijliggen gelijklagen gelijkhebben gelijkgelegen
jullieliggen gelijklagen gelijkhebben gelijkgelegen
zij, zeliggen gelijklagen gelijkhebben gelijkgelegen

Presens
Beta

Example presens sentences for Gelijkliggen with some of the pronouns.

  • De twee boeken liggen gelijk op de tafel.
  • Ik lig gelijk met mijn broer in leeftijd.
  • Wij liggen altijd gelijk qua interesses.
  • Jij ligt gelijk met de deadline van het project.
  • Zij liggen gelijk in puntenaantal.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Gelijkliggen with some of the pronouns.

  • De boeken lagen gelijk op de tafel.
  • Ik lag gelijk met mijn broer in leeftijd.
  • Wij lagen altijd gelijk qua interesses.
  • Jij lag gelijk met de deadline van het project.
  • Zij lagen gelijk in puntenaantal.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Gelijkliggen with some of the pronouns.

  • De boeken hebben gelijkgelegen op de tafel.
  • Ik heb gelijkgelegen met mijn broer in leeftijd.
  • Wij hebben altijd gelijkgelegen qua interesses.
  • Jij hebt gelijkgelegen met de deadline van het project.
  • Zij hebben gelijkgelegen in puntenaantal.