dampen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | damp | dampte | ben gedampt |
jij, je, u | dampt | dampte | bent gedampt |
hij, zij, het | dampt | dampte | is gedampt |
wij | dampen | dampten | zijn gedampt |
jullie | dampen | dampten | zijn gedampt |
zij, ze | dampen | dampten | zijn gedampt |
PresensBeta
Example presens sentences for Dampen with some of the pronouns.
- Ik demp het geluid met mijn handen.
- Jij dempt de vlammen met een blusdeken.
- Hij/Zij/Het dempt zijn/haar/hun emoties.
- Wij dempen de muziek in de avonduren.
- Jullie dempen de trillingen met isolatiemateriaal.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Dampen with some of the pronouns.
- Ik dempte het geluid met mijn handen.
- Jij dempte de vlammen met een blusdeken.
- Hij/Zij/Het dempte zijn/haar/hun emoties.
- Wij dempten de muziek in de avonduren.
- Jullie dempten de trillingen met isolatiemateriaal.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Dampen with some of the pronouns.
- Ik heb het geluid gedempt met mijn handen.
- Jij hebt de vlammen gedempt met een blusdeken.
- Hij/Zij/Het heeft zijn/haar/hun emoties gedempt.
- Wij hebben de muziek in de avonduren gedempt.
- Jullie hebben de trillingen gedempt met isolatiemateriaal.