teuten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | teut | teutte | heb geteut |
jij, je, u | teut | teutte | hebt geteut |
hij, zij, het | teut | teutte | heeft geteut |
wij | teuten | teutten | hebben geteut |
jullie | teuten | teutten | hebben geteut |
zij, ze | teuten | teutten | hebben geteut |
PresensBeta
Example presens sentences for Teuten with some of the pronouns.
- Ik teut in de winkel.
- Jij teut altijd over van alles.
- Hij teut graag met zijn vrienden.
- Zij teut over haar nieuwe baan.
- Wij teuten vaak tijdens het eten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Teuten with some of the pronouns.
- Ik teutte vroeger in de winkel.
- Jij teutte altijd over van alles.
- Hij teutte graag met zijn vrienden.
- Zij teutte over haar nieuwe baan.
- Wij teutten vaak tijdens het eten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Teuten with some of the pronouns.
- Ik heb geteut in de winkel.
- Jij hebt altijd over van alles geteut.
- Hij heeft graag met zijn vrienden geteut.
- Zij heeft over haar nieuwe baan geteut.
- Wij hebben vaak tijdens het eten geteut.