afponden

Conjugations List of Afponden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpond afpondde afheb afgepond
jij, je, upondt afpondde afhebt afgepond
hij, zij, hetpondt afpondde afheeft afgepond
wijponden afpondden afhebben afgepond
jullieponden afpondden afhebben afgepond
zij, zeponden afpondden afhebben afgepond

Presens

Example presens sentences for Afponden with some of the pronouns.

  • Ik pond af in de winkel.
  • Jij pondt af op het kantoor.
  • Hij/Zij pondt af bij de sportschool.
  • Wij ponden af na de training.
  • Jullie ponden af voordat jullie naar huis gingen.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Afponden with some of the pronouns.

  • Ik pond af in de winkel.
  • Jij ponde af op het kantoor.
  • Hij/Zij ponde af bij de sportschool.
  • Wij ponden af na de training.
  • Jullie ponden af voordat jullie naar huis gingen.

Perfectum

Example perfectum sentences for Afponden with some of the pronouns.

  • Ik heb afgeponden in de winkel.
  • Jij hebt afgeponden op het kantoor.
  • Hij/Zij heeft afgeponden bij de sportschool.
  • Wij hebben afgeponden na de training.
  • Jullie hebben afgeponden voordat jullie naar huis gingen.