flateren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | flater | flaterde | heb geflaterd |
jij, je, u | flatert | flaterde | hebt geflaterd |
hij, zij, het | flatert | flaterde | heeft geflaterd |
wij | flateren | flaterden | hebben geflaterd |
jullie | flateren | flaterden | hebben geflaterd |
zij, ze | flateren | flaterden | hebben geflaterd |
Presens
Example presens sentences for Flateren with some of the pronouns.
- Ik flatereer altijd tijdens mijn presentaties.
- Jij flateert graag over je prestaties.
- Hij/Zij/Ze/Het flatereert met zijn/haar uiterlijk.
- Wij flateren soms in onze communicatie.
- Jullie flateren nooit in jullie kledingkeuze.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Flateren with some of the pronouns.
- Ik flateerde vaak tijdens mijn jeugd.
- Jij flirtte vroeger veel en flateerde daarmee anderen.
- Hij/Zij/Ze/Het flirtte gisteren met gevaarlijke situaties en flateerde het risico.
- Wij flateerden regelmatig tijdens ons studentenleven.
- Jullie flateerden altijd wanneer jullie samenwerkten.
Perfectum
Example perfectum sentences for Flateren with some of the pronouns.
- Ik heb geflateerd tijdens de modeshow gisteravond.
- Jij bent altijd trots geweest op jezelf en hebt geflateerd over je successen.
- Hij/Zij/Ze/Het heeft geflateerd met zijn/haar nieuwe auto.
- Wij hebben weleens geflateerd in onze positieve recensies.
- Jullie zijn nog nooit betrapt op geflaterd te hebben.