knokken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | knok | knokte | heb geknokt |
jij, je, u | knokt | knokte | hebt geknokt |
hij, zij, het | knokt | knokte | heeft geknokt |
wij | knokken | knokten | hebben geknokt |
jullie | knokken | knokten | hebben geknokt |
zij, ze | knokken | knokten | hebben geknokt |
PresensBeta
Example presens sentences for Knokken with some of the pronouns.
- Ik knok
- Jij knokt
- Hij/Zij/Het knokt
- Wij knokken
- Jullie knokken
- Zij knokken
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Knokken with some of the pronouns.
- Ik knokte
- Jij knokte
- Hij/Zij/Het knokte
- Wij knokten
- Jullie knokten
- Zij knokten
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Knokken with some of the pronouns.
- Ik heb geknokt
- Jij hebt geknokt
- Hij/Zij/Het heeft geknokt
- Wij hebben geknokt
- Jullie hebben geknokt
- Zij hebben geknokt