knobbelen

Conjugations List of Knobbelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikknobbelknobbeldeheb geknobbeld
jij, je, uknobbeltknobbeldehebt geknobbeld
hij, zij, hetknobbeltknobbeldeheeft geknobbeld
wijknobbelenknobbeldenhebben geknobbeld
jullieknobbelenknobbeldenhebben geknobbeld
zij, zeknobbelenknobbeldenhebben geknobbeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Knobbelen with some of the pronouns.

  • Ik knobbel nu aan mijn huiswerk.
  • Jij knobbelt altijd zo snel!
  • Hij knobbelt graag in zijn vrije tijd.
  • Zij knobbelen samen aan een project.
  • Wij knobbelen regelmatig op zondagochtend.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Knobbelen with some of the pronouns.

  • Ik knobbelde gisteravond aan mijn scriptie.
  • Jij knobbelde vroeger altijd met je broer.
  • Hij knobbelde elke dag na schooltijd.
  • Zij knobbelden samen tijdens de vakantie.
  • Wij knobbelden vaak tijdens de lunchpauze.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Knobbelen with some of the pronouns.

  • Ik heb geknobbeld aan mijn presentatie.
  • Jij bent al klaar met knobbelen, toch?
  • Hij heeft gisteren geknobbeld aan zijn auto.
  • Zij hebben samen geknobbeld aan het recept.
  • Wij hebben vorige week flink geknobbeld.