nagluren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | gluur na | gluurde na | heb nagegluurd |
jij, je, u | gluurt na | gluurde na | hebt nagegluurd |
hij, zij, het | gluurt na | gluurde na | heeft nagegluurd |
wij | gluren na | gluurden na | hebben nagegluurd |
jullie | gluren na | gluurden na | hebben nagegluurd |
zij, ze | gluren na | gluurden na | hebben nagegluurd |
PresensBeta
Example presens sentences for Nagluren with some of the pronouns.
- Ik gluur naar de buren.
- Jij gluurt stiekem naar anderen.
- Hij/Zij gluurt door het raam.
- Wij gluren nieuwsgierig naar binnen.
- Jullie gluren altijd naar mensen op straat.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Nagluren with some of the pronouns.
- Ik gluurde naar de buren.
- Jij gluurde stiekem naar anderen.
- Hij/Zij gluurtje door het raam.
- Wij gluurden nieuwsgierig naar binnen.
- Jullie gluurden altijd naar mensen op straat.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Nagluren with some of the pronouns.
- Ik heb naar de buren gegluurd.
- Jij bent stiekem naar anderen blijven gluren.
- Hij/Zij heeft door het raam gegluurd.
- Wij zijn nieuwsgierig naar binnen blijven gluren.
- Jullie hebben altijd naar mensen op straat zitten gluren.