uitschieten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schiet uit | schoot uit | heb uitgeschoten |
jij, je, u | schiet uit | schoot uit | hebt uitgeschoten |
hij, zij, het | schiet uit | schoot uit | heeft uitgeschoten |
wij | schieten uit | schoten uit | hebben uitgeschoten |
jullie | schieten uit | schoten uit | hebben uitgeschoten |
zij, ze | schieten uit | schoten uit | hebben uitgeschoten |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitschieten with some of the pronouns.
- Ik schiet uit tijdens het sporten.
- Jij schiet regelmatig uit je slof.
- Hij schiet vaak uit zijn kleding.
- Wij schieten soms uit ons jasje.
- Zij schieten geregeld uit de bocht.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitschieten with some of the pronouns.
- Ik schoot uit tijdens het sporten.
- Jij schoot regelmatig uit je slof toen je jonger was.
- Hij schoot vaak uit zijn kleding als kind.
- Wij schoten soms uit ons jasje tijdens drukke periodes.
- Zij schoten vroeger geregeld uit de bocht bij het fietsen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitschieten with some of the pronouns.
- Ik ben uitgeschoten tijdens het sporten.
- Jij bent vorige week uitgeschoten tegen je collega.
- Hij is al meerdere keren uitgeschoten met zijn woorden.
- Wij zijn onlangs uitgeschoten in onze uitgaven.
- Zij zijn per ongeluk uitgeschoten tijdens het knutselen.