menstrueren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | menstrueer | menstrueerde | heb gemenstrueerd |
jij, je, u | menstrueert | menstrueerde | hebt gemenstrueerd |
hij, zij, het | menstrueert | menstrueerde | heeft gemenstrueerd |
wij | menstrueren | menstrueerden | hebben gemenstrueerd |
jullie | menstrueren | menstrueerden | hebben gemenstrueerd |
zij, ze | menstrueren | menstrueerden | hebben gemenstrueerd |
Presens
Example presens sentences for Menstrueren with some of the pronouns.
- Ik menstrueer elke maand.
- Jij menstrueert momenteel.
- Hij/zij menstrueert al een paar dagen.
- Wij menstrueren synchroon.
- Zij menstrueren regelmatig.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Menstrueren with some of the pronouns.
- Ik menstrueerde altijd heel hevig.
- Jij menstrueerde toen je jonger was.
- Hij/zij menstrueerde onregelmatig in het verleden.
- Wij menstrueerden gelijktijdig vorig jaar.
- Zij menstrueerden langdurig tijdens de zwangerschap.
Perfectum
Example perfectum sentences for Menstrueren with some of the pronouns.
- Ik heb gemenstrueerd vorige week.
- Jij bent gemenstrueerd sinds vanochtend.
- Hij/zij is gemenstrueerd deze maand.
- Wij zijn gemenstrueerd volgens schema.
- Zij hebben gemenstrueerd op vakantie.