inkapselen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kapsel in | kapselde in | heb ingekapseld |
jij, je, u | kapselt in | kapselde in | hebt ingekapseld |
hij, zij, het | kapselt in | kapselde in | heeft ingekapseld |
wij | kapselen in | kapselden in | hebben ingekapseld |
jullie | kapselen in | kapselden in | hebben ingekapseld |
zij, ze | kapselen in | kapselden in | hebben ingekapseld |
Presens
Example presens sentences for Inkapselen with some of the pronouns.
- Ik kapsel de informatie in.
- Jij kapselt de gegevens in.
- Hij/Zij kapselt de herinnering in.
- Wij kapselen de emoties in.
- Zij kapselen de ervaringen in.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Inkapselen with some of the pronouns.
- Ik kapselde de informatie in.
- Jij kapselde de gegevens in.
- Hij/Zij kapselde de herinnering in.
- Wij kapselden de emoties in.
- Zij kapselden de ervaringen in.
Perfectum
Example perfectum sentences for Inkapselen with some of the pronouns.
- Ik heb de informatie ingekapseld.
- Jij hebt de gegevens ingekapseld.
- Hij/Zij heeft de herinnering ingekapseld.
- Wij hebben de emoties ingekapseld.
- Zij hebben de ervaringen ingekapseld.