attraperen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | attrapeer | attrapeerde | heb geattrapeerd |
jij, je, u | attrapeert | attrapeerde | hebt geattrapeerd |
hij, zij, het | attrapeert | attrapeerde | heeft geattrapeerd |
wij | attraperen | attrapeerden | hebben geattrapeerd |
jullie | attraperen | attrapeerden | hebben geattrapeerd |
zij, ze | attraperen | attrapeerden | hebben geattrapeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Attraperen with some of the pronouns.
- Ik attrapeer de bal tijdens het spel.
- Jij attrapeert de vogel in de lucht.
- Hij attrapeert de dief op heterdaad.
- Wij attrapeeren de vis in de rivier.
- Zij attrapeeren de bal en gooien hem terug.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Attraperen with some of the pronouns.
- Vroeger attrapeerde ik vaak vlinders in de tuin.
- Toen ik jong was, attrapeerde jij altijd de bal tijdens het spel.
- Hij attrapeerde de verdachte, maar liet hem later gaan.
- Wij attrapeerden vissen in de zee tijdens onze vakantie.
- Als kind attrapeerden zij regelmatig kikkers in de vijver.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Attraperen with some of the pronouns.
- Ik heb de bal geattrapeerd tijdens het spel.
- Jij hebt de vogel in de lucht geattrapeerd.
- Hij heeft de dief op heterdaad geattrapeerd.
- Wij hebben de vis in de rivier geattrapeerd.
- Zij hebben de bal geattrapeerd en hem teruggegooid.