bestorten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bestort | bestortte | heb bestort |
jij, je, u | bestort | bestortte | hebt bestort |
hij, zij, het | bestort | bestortte | heeft bestort |
wij | bestorten | bestortten | hebben bestort |
jullie | bestorten | bestortten | hebben bestort |
zij, ze | bestorten | bestortten | hebben bestort |
PresensBeta
Example presens sentences for Bestorten with some of the pronouns.
- Ik bestort de tafel met bloemen.
- Jij bestort het geld op de bankrekening.
- Hij bestort de grond met zand.
- Zij bestorten de muur met verf.
- Wij bestorten de taart met slagroom.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bestorten with some of the pronouns.
- Ik bestortte de tafel met bloemen.
- Jij bestortte het geld op de bankrekening.
- Hij bestortte de grond met zand.
- Zij bestortten de muur met verf.
- Wij bestortten de taart met slagroom.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bestorten with some of the pronouns.
- Ik heb de tafel met bloemen bestort.
- Jij hebt het geld op de bankrekening bestort.
- Hij heeft de grond met zand bestort.
- Zij hebben de muur met verf bestort.
- Wij hebben de taart met slagroom bestort.