afkrassen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kras af | kraste af | heb afgekrast |
jij, je, u | krast af | kraste af | hebt afgekrast |
hij, zij, het | krast af | kraste af | heeft afgekrast |
wij | krassen af | krasten af | hebben afgekrast |
jullie | krassen af | krasten af | hebben afgekrast |
zij, ze | krassen af | krasten af | hebben afgekrast |
PresensBeta
Example presens sentences for Afkrassen with some of the pronouns.
- Ik kras mijn naam af op het papier.
- Jij krast je telefoonnummer af van de muur.
- Hij/Zij krast een hartje af op de tafel.
- Wij krassen de verkeerde antwoorden af in het boek.
- Jullie krassen de oude verflagen af van de muur.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afkrassen with some of the pronouns.
- Ik kraste mijn naam af op het papier.
- Jij kraste je telefoonnummer af van de muur.
- Hij/Zij kraste een hartje af op de tafel.
- Wij krasten de verkeerde antwoorden af in het boek.
- Jullie krasten de oude verflagen af van de muur.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afkrassen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn naam afgekrast van het papier.
- Jij hebt je telefoonnummer afgekrast van de muur.
- Hij/Zij heeft een hartje afgekrast op de tafel.
- Wij hebben de verkeerde antwoorden afgekrast in het boek.
- Jullie hebben de oude verflagen afgekrast van de muur.