meezeulen

Conjugations List of Meezeulen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikzeul meezeulde meeheb meegezeuld
jij, je, uzeult meezeulde meehebt meegezeuld
hij, zij, hetzeult meezeulde meeheeft meegezeuld
wijzeulen meezeulden meehebben meegezeuld
julliezeulen meezeulden meehebben meegezeuld
zij, zezeulen meezeulden meehebben meegezeuld

Presens
Beta

Example presens sentences for Meezeulen with some of the pronouns.

  • Ik meezweul de zware tassen naar de auto.
  • Jij meezweult de koffers naar de hotelkamer.
  • Hij/zij meezweult de boodschappen naar huis.
  • Wij meezweulen de bagage naar het vliegveld.
  • Zij meezweulen de picknickspullen naar het park.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Meezeulen with some of the pronouns.

  • Ik meemeulde de zware tassen naar de auto.
  • Jij meemeulde de koffers naar de hotelkamer.
  • Hij/zij meemeulde de boodschappen naar huis.
  • Wij meemeulden de bagage naar het vliegveld.
  • Zij meemeulden de picknickspullen naar het park.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Meezeulen with some of the pronouns.

  • Ik heb de zware tassen naar de auto meegemeuld.
  • Jij hebt de koffers naar de hotelkamer meegemeuld.
  • Hij/zij heeft de boodschappen naar huis meegemeuld.
  • Wij hebben de bagage naar het vliegveld meegemeuld.
  • Zij hebben de picknickspullen naar het park meegemeuld.