weerkomen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kom weer | kwam weer | ben weergekomen |
jij, je, u | komt weer | kwam weer | bent weergekomen |
hij, zij, het | komt weer | kwam weer | is weergekomen |
wij | komen weer | kwamen weer | zijn weergekomen |
jullie | komen weer | kwamen weer | zijn weergekomen |
zij, ze | komen weer | kwamen weer | zijn weergekomen |
PresensBeta
Example presens sentences for Weerkomen with some of the pronouns.
- We komen morgen weer naar school.
- Ik kom regelmatig op deze plek terug.
- Jij komt altijd te laat aan.
- Hij komt vaak bij zijn ouders op bezoek.
- Wij komen elke zomer naar dit strand terug.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Weerkomen with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, kwam ik hier regelmatig terug.
- Vroeger kwamen we altijd samen weer terug naar huis.
- Hij kwam iedere dag weer op de fiets naar school.
- Tijdens de zomervakantie kwamen ze elk jaar weer terug naar dit dorp.
- In die tijd kwamen we elkaar vaak weer tegen op feestjes.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Weerkomen with some of the pronouns.
- Ik ben gisteren weer teruggekomen van vakantie.
- Heb jij al eens eerder hierheen teruggekomen?
- Zij is vorige week weer bij ons teruggekomen.
- Wij zijn net teruggekomen van een lange wandeling.
- Jullie zijn onlangs weer teruggekomen uit het buitenland.