afknijpen

Conjugations List of Afknijpen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikknijp afkneep afheb afgeknepen
jij, je, uknijpt afkneep afhebt afgeknepen
hij, zij, hetknijpt afkneep afheeft afgeknepen
wijknijpen afknepen afhebben afgeknepen
jullieknijpen afknepen afhebben afgeknepen
zij, zeknijpen afknepen afhebben afgeknepen

Presens
Beta

Example presens sentences for Afknijpen with some of the pronouns.

  • Ik knijp af wanneer het nodig is.
  • Jij knijpt af tijdens de training.
  • Hij knijpt af om de druk te verminderen.
  • Wij knijpen af voordat we het podium opgaan.
  • Zij knijpen af als ze moe zijn.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afknijpen with some of the pronouns.

  • Ik kneep af tijdens de race.
  • Jij kneep af terwijl je aan het studeren was.
  • Hij kneep af toen hij de pijn voelde.
  • Wij knepen af op het moment dat de zon onderging.
  • Zij knepen af terwijl ze aan het lachen waren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afknijpen with some of the pronouns.

  • Ik heb afgeknepen na de wedstrijd.
  • Jij hebt afgeknepen tijdens de pauze.
  • Hij heeft afgeknepen om zijn spieren te ontlasten.
  • Wij hebben afgeknepen voordat we naar huis gingen.
  • Zij hebben afgeknepen na een lange dag.