koeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | koer | koerde | heb gekoerd |
jij, je, u | koert | koerde | hebt gekoerd |
hij, zij, het | koert | koerde | heeft gekoerd |
wij | koeren | koerden | hebben gekoerd |
jullie | koeren | koerden | hebben gekoerd |
zij, ze | koeren | koerden | hebben gekoerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Koeren with some of the pronouns.
- Ik koer vandaag naar het werk.
- Jij koert graag in de tuin.
- Hij/Zij/Het koert als een duif.
- Wij koeren tijdens het concert.
- Zij koeren samen op het balkon.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Koeren with some of the pronouns.
- Ik koerde elke ochtend voor zonsopgang.
- Jij koerde vaak met andere duiven.
- Hij/Zij/Het koerde in de boom.
- Wij koerden door de stad op zoek naar voedsel.
- Zij koerden vredig in de duiventil.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Koeren with some of the pronouns.
- Ik heb gekoerd op het platteland.
- Jij bent naar de duiventil gekoerd.
- Hij/Zij/Het heeft luid gekoerd.
- Wij zijn naar de duivenclub gekoerd.
- Zij hebben vrolijk gekoerd in het park.