aanvliegen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vlieg aan | vloog aan | heb aangevlogen |
jij, je, u | vliegt aan | vloog aan | hebt aangevlogen |
hij, zij, het | vliegt aan | vloog aan | heeft aangevlogen |
wij | vliegen aan | vlogen aan | hebben aangevlogen |
jullie | vliegen aan | vlogen aan | hebben aangevlogen |
zij, ze | vliegen aan | vlogen aan | hebben aangevlogen |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanvliegen with some of the pronouns.
- De vogel vliegt aan.
- Wij vliegen aan voor het diner.
- Jij vliegt altijd direct aan op problemen.
- De muggen vliegen constant aan in de zomer.
- De politieagenten vliegen naar de plaats van het ongeval.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanvliegen with some of the pronouns.
- Vroeger vloog ik altijd aan op dergelijke kansen.
- Toen ik jong was, vloog ik ongeduldig aan op iedere mogelijkheid.
- Mijn collega vloog gisteren rechtdoorzee aan tijdens de vergadering.
- Tijdens mijn studietijd vlogen we vaak onvoorbereid aan op tentamens.
- Vorige week vloog de voetballer onbesuisd aan op zijn tegenstander.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanvliegen with some of the pronouns.
- Ik ben aangevlogen door een bij.
- Hij is aan zijn verplichtingen aangevlogen.
- We zijn de situatie verkeerd aangevlogen.
- Jullie zijn direct op de uitdaging aangevlogen.
- De manager is de projectplanning nauwgezet aangevlogen.