ontschieten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ontschiet | ontschoot | ben ontschoten |
jij, je, u | ontschiet | ontschoot | bent ontschoten |
hij, zij, het | ontschiet | ontschoot | is ontschoten |
wij | ontschieten | ontschoten | zijn ontschoten |
jullie | ontschieten | ontschoten | zijn ontschoten |
zij, ze | ontschieten | ontschoten | zijn ontschoten |
PresensBeta
Example presens sentences for Ontschieten with some of the pronouns.
- Ik ontschiet het doel regelmatig.
- Jij ontschiet nooit iets belangrijks.
- Hij ontschiet vaak zijn verantwoordelijkheden.
- Wij ontschieten zelden de kans om te genieten.
- Zij ontschieten soms de juiste woorden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ontschieten with some of the pronouns.
- Ik ontweek het doel toen ik viel.
- Jij ontging de situatie tijdens de vergadering.
- Hij ontweek altijd zijn taken vroeger.
- Wij ontweken de confrontatie enigszins.
- Zij ontvielen me de juiste woorden op dat moment.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ontschieten with some of the pronouns.
- Ik ben het doel ontglipt.
- Jij bent iets belangrijks ontgaan.
- Hij is zijn verantwoordelijkheden ontweken.
- Wij zijn de kans om te genieten misgelopen.
- Zij zijn soms de juiste woorden ontvallen.