doezelen

Conjugations List of Doezelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdoezeldoezeldeheb gedoezeld
jij, je, udoezeltdoezeldehebt gedoezeld
hij, zij, hetdoezeltdoezeldeheeft gedoezeld
wijdoezelendoezeldenhebben gedoezeld
julliedoezelendoezeldenhebben gedoezeld
zij, zedoezelendoezeldenhebben gedoezeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Doezelen with some of the pronouns.

  • Ik doezel elke avond in slaap.
  • Jij doezelt vaak tijdens de les.
  • Hij/Zij/Het doezelt altijd na het eten.
  • Wij doezelen graag op zondagochtend.
  • Jullie doezelen soms tijdens films.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Doezelen with some of the pronouns.

  • Ik doezelde vroeger vaak tijdens lange autoritten.
  • Jij doezelde altijd in de trein.
  • Hij/Zij/Het doezelde regelmatig voor de televisie.
  • Wij doezelden meestal in de middagzon.
  • Jullie doezelden soms tijdens saaie lessen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Doezelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteravond ingedoezeld.
  • Jij bent al eerder ingedoezeld.
  • Hij/Zij/Het is een paar minuten geleden ingedoezeld.
  • Wij zijn vorige week samen ingedoezeld.
  • Jullie zijn al lang ingedoezeld.