ontkleden

Conjugations List of Ontkleden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikontkleedontkleeddeheb ontkleed
jij, je, uontkleedtontkleeddehebt ontkleed
hij, zij, hetontkleedtontkleeddeheeft ontkleed
wijontkledenontkleeddenhebben ontkleed
jullieontkledenontkleeddenhebben ontkleed
zij, zeontkledenontkleeddenhebben ontkleed

Presens
Beta

Example presens sentences for Ontkleden with some of the pronouns.

  • Ik kleed me uit voor het slapen gaan.
  • Hij kleedt zich om voor de wedstrijd.
  • Jij kleedt je snel aan voordat we vertrekken.
  • Wij kleden ons warm aan in de winter.
  • Zij kleden zich mooi aan voor het feest.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ontkleden with some of the pronouns.

  • Toen ik thuiskwam, kleedde ik me meteen uit.
  • Vroeger kleedde hij zich altijd om na het werk.
  • Als kind kleedde jij jezelf aan voor school.
  • Elke ochtend kleedden wij ons snel aan voor school.
  • Tijdens de vakantie kleedden zij zich nonchalant aan.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ontkleden with some of the pronouns.

  • Ik heb me uitgekleed voordat ik ging douchen.
  • Hij heeft zich omgekleed voor de vergadering.
  • Jij bent je snel aangekleed voordat we vertrokken.
  • Wij hebben ons warm aangekleed voor de wandeling.
  • Zij hebben zich mooi aangekleed voor de bruiloft.