steggelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | steggel | steggelde | heb gesteggeld |
jij, je, u | steggelt | steggelde | hebt gesteggeld |
hij, zij, het | steggelt | steggelde | heeft gesteggeld |
wij | steggelen | steggelden | hebben gesteggeld |
jullie | steggelen | steggelden | hebben gesteggeld |
zij, ze | steggelen | steggelden | hebben gesteggeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Steggelen with some of the pronouns.
- Ik steggel regelmatig met mijn broer over politiek.
- Jij steggelt altijd zo lang met het nemen van beslissingen.
- Hij steggelt vaak met zijn collega's over kleine zaken.
- Wij steggelen soms over wie de afwas moet doen.
- Jullie steggelen graag over sportuitslagen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Steggelen with some of the pronouns.
- Vroeger steggelde ik vaak met mijn zusje over wie er mocht kiezen welke tv-show we keken.
- Toen ik jong was, steggelden wij regelmatig met de buren over geluidsoverlast.
- Hij steggelde altijd met zijn vader over de opvoeding.
- In die tijd steggelden jullie voortdurend over de verdeling van taken.
- Als kind steggelden wij dikwijls over wie er als eerste op de schommel mocht.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Steggelen with some of the pronouns.
- Ik heb gesteggeld met mijn vriendin over vakantieplannen.
- Jij hebt al veel gesteggeld met je baas over salarisverhoging.
- Hij heeft gisteren nog gesteggeld met de klant over de leveringstijd.
- Wij hebben lang gesteggeld met de verzekering over de schadevergoeding.
- Jullie hebben al genoeg gesteggeld over de keuze van het restaurant.