patineren

Conjugations List of Patineren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpatineerpatineerdeheb gepatineerd
jij, je, upatineertpatineerdehebt gepatineerd
hij, zij, hetpatineertpatineerdeheeft gepatineerd
wijpatinerenpatineerdenhebben gepatineerd
julliepatinerenpatineerdenhebben gepatineerd
zij, zepatinerenpatineerdenhebben gepatineerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Patineren with some of the pronouns.

  • Ik patineer graag op het ijs.
  • Jij patineert in het weekend.
  • Hij/Zij patineert met veel precisie.
  • Wij patineren samen tijdens de wintersportvakantie.
  • Zij patineren regelmatig in de plaatselijke ijsbaan.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Patineren with some of the pronouns.

  • Ik patineerde vaak toen ik jonger was.
  • Jij patineerde altijd met je vrienden.
  • Hij/Zij patineerde elke winter in de buurt.
  • Wij patineerden vroeger op de ijsbaan om de hoek.
  • Zij patineerden regelmatig op de grachten van Amsterdam.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Patineren with some of the pronouns.

  • Ik heb gepatineerd op een bevroren meer.
  • Jij hebt al eens gepatineerd in Canada.
  • Hij/Zij heeft vorige winter gepatineerd op natuurijs.
  • Wij hebben meerdere keren gepatineerd tijdens onze vakantie.
  • Zij hebben vorige maand voor het eerst gepatineerd.