oppeuzelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | peuzel op | peuzelde op | heb opgepeuzeld |
jij, je, u | peuzelt op | peuzelde op | hebt opgepeuzeld |
hij, zij, het | peuzelt op | peuzelde op | heeft opgepeuzeld |
wij | peuzelen op | peuzelden op | hebben opgepeuzeld |
jullie | peuzelen op | peuzelden op | hebben opgepeuzeld |
zij, ze | peuzelen op | peuzelden op | hebben opgepeuzeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Oppeuzelen with some of the pronouns.
- Ik peuzel mijn lunch op.
- Jij peuzelt de chocolade op.
- Hij peuzelt graag snacks op.
- Zij peuzelen de koekjes op.
- We peuzelen de pizza op.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Oppeuzelen with some of the pronouns.
- Ik peuzelde mijn lunch op.
- Jij peuzelde de chocolade op.
- Hij peuzelde graag snacks op.
- Zij peuzelden de koekjes op.
- We peuzelden de pizza op.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Oppeuzelen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn lunch opgepeuzeld.
- Jij hebt de chocolade opgepeuzeld.
- Hij heeft graag snacks opgepeuzeld.
- Zij hebben de koekjes opgepeuzeld.
- We hebben de pizza opgepeuzeld.