snuisteren

Conjugations List of Snuisteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksnuistersnuisterdeheb gesnuisterd
jij, je, usnuistertsnuisterdehebt gesnuisterd
hij, zij, hetsnuistertsnuisterdeheeft gesnuisterd
wijsnuisterensnuisterdenhebben gesnuisterd
julliesnuisterensnuisterdenhebben gesnuisterd
zij, zesnuisterensnuisterdenhebben gesnuisterd

Presens
Beta

Example presens sentences for Snuisteren with some of the pronouns.

  • Ik snuister in oude boeken.
  • Jij snuistert graag in rommelmarkten.
  • Hij snuistert door de kast op zoek naar zijn sleutels.
  • Wij snuisteren in de winkelstraat.
  • Zij snuisteren door dozen met spullen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Snuisteren with some of the pronouns.

  • Ik snuisterde vaak in tweedehandsboekwinkels.
  • Jij snuisterde gisteren in de vlooienmarkt.
  • Hij snuisterde door de stapels papieren.
  • Wij snuisterden in de kledingrekken.
  • Zij snuisterden in de platenbakken van de muziekwinkel.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Snuisteren with some of the pronouns.

  • Ik heb gesnuisterd op zolder.
  • Jij bent in de antiekwinkel gesnuisterd.
  • Hij heeft in de bibliotheek gesnuisterd.
  • Wij zijn op internet gesnuisterd.
  • Zij hebben in de kelder gesnuisterd.