parketteren

Conjugations List of Parketteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikparketteerparketteerdeheb geparketteerd
jij, je, uparketteertparketteerdehebt geparketteerd
hij, zij, hetparketteertparketteerdeheeft geparketteerd
wijparketterenparketteerdenhebben geparketteerd
jullieparketterenparketteerdenhebben geparketteerd
zij, zeparketterenparketteerdenhebben geparketteerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Parketteren with some of the pronouns.

  • Ik parketteer de vloeren in het hele huis.
  • Jij parketteert de woonkamer voor de renovatie.
  • Hij parketteert de gangen van het gebouw.
  • Zij parketteren de kamers in het hotel.
  • We parketteren de keuken en de slaapkamers.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Parketteren with some of the pronouns.

  • Vroeger parketteerde ik altijd de vloeren in het hele huis.
  • Jij parketteerde de woonkamer voor de renovatie elk jaar.
  • Hij parketteerde regelmatig de gangen van het gebouw.
  • Zij parketteerden de kamers in het hotel tijdens de zomermaanden.
  • We parketteerden altijd de keuken en de slaapkamers.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Parketteren with some of the pronouns.

  • Ik heb de vloeren in het hele huis geparket.
  • Jij hebt de woonkamer voor de renovatie geparketteerd.
  • Hij heeft de gangen van het gebouw geparketteerd.
  • Zij hebben de kamers in het hotel geparketteerd.
  • We hebben de keuken en de slaapkamers geparketteerd.