vernachten

Conjugations List of Vernachten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikvernachtvernachtteheb vernacht
jij, je, uvernachtvernachttehebt vernacht
hij, zij, hetvernachtvernachtteheeft vernacht
wijvernachtenvernachttenhebben vernacht
jullievernachtenvernachttenhebben vernacht
zij, zevernachtenvernachttenhebben vernacht

Presens
Beta

Example presens sentences for Vernachten with some of the pronouns.

  • Ik vernacht in een hotel tijdens mijn vakantie.
  • Jij vernacht regelmatig bij je vrienden.
  • Hij/zij/het vernacht vaak in het buitenland.
  • Wij vernachten in een tent op de camping.
  • Jullie vernachten in een vakantiehuisje aan zee.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Vernachten with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, vernachtte ik altijd bij mijn grootouders.
  • Vroeger vernachtten we in een tent op het strand.
  • Hij/zij/het vernachtte elke zomer in het bos.
  • Als kind vernachtten we vaak in een jeugdherberg.
  • Jullie vernachtten regelmatig bij vrienden tijdens de vakantie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Vernachten with some of the pronouns.

  • Ik heb afgelopen weekend in een luxe hotel vernacht.
  • Jij bent vorige maand bij je familie vernacht.
  • Hij/zij/het heeft al meerdere keren in deze stad vernacht.
  • Wij hebben vorig jaar in een oud kasteel vernacht.
  • Jullie zijn tijdens de vakantie in een chalet vernacht.