binnenvliegen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vlieg binnen | vloog binnen | ben binnengevlogen |
jij, je, u | vliegt binnen | vloog binnen | bent binnengevlogen |
hij, zij, het | vliegt binnen | vloog binnen | is binnengevlogen |
wij | vliegen binnen | vlogen binnen | zijn binnengevlogen |
jullie | vliegen binnen | vlogen binnen | zijn binnengevlogen |
zij, ze | vliegen binnen | vlogen binnen | zijn binnengevlogen |
PresensBeta
Example presens sentences for Binnenvliegen with some of the pronouns.
- Ik vlieg naar binnen en begroet mijn vrienden.
- De vogels vliegen vaak het huis binnen tijdens de zomermaanden.
- Wanneer ik thuiskom, vliegen de kinderen direct naar binnen.
- We zien een vlinder binnenvliegen door het open raam.
- Hij vliegt altijd enthousiast naar binnen als de bel gaat.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Binnenvliegen with some of the pronouns.
- Vroeger vloog ik altijd naar binnen zonder na te denken.
- Toen ik jong was, vlogen de duiven regelmatig de schuur binnen.
- Tijdens het feestje vloog er een ballon naar binnen en maakte iedereen aan het lachen.
- Gisteravond vlogen er muggen binnen en kon ik niet slapen.
- Terwijl ik aan het lezen was, vloog er een bladzijde uit het boek naar binnen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Binnenvliegen with some of the pronouns.
- Ik ben naar binnen gevlogen om mijn jas te pakken.
- De vogel is gisteren het raam binnengevlogen en heeft ons laten schrikken.
- Toen we thuiskwamen, waren de wespen het huis binnengevlogen.
- Heb je die insecten gezien die net zijn binnengevlogen?
- Mijn broer is de kamer binnengevlogen met nieuws over zijn promotie.