legeren

Conjugations List of Legeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iklegerlegerdeheb gelegerd
jij, je, ulegertlegerdehebt gelegerd
hij, zij, hetlegertlegerdeheeft gelegerd
wijlegerenlegerdenhebben gelegerd
jullielegerenlegerdenhebben gelegerd
zij, zelegerenlegerdenhebben gelegerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Legeren with some of the pronouns.

  • Ik leger een groep soldaten in het nabijgelegen kamp.
  • Jij legeert je bagage in de hotelkamer.
  • Hij/Zij/Het legeert zijn/haar troepen aan de grens.
  • Wij legeren ons in het bos voor de nacht.
  • Jullie legeren de tenten op het strand.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Legeren with some of the pronouns.

  • Vroeger legerde ik vaak in dit gebied tijdens mijn diensttijd.
  • Jij legerde de spullen altijd netjes voordat we op reis gingen.
  • Hij/Zij/Het legerde de militairen op verschillende locaties.
  • Wij legerden ons in de oude kazerne voordat deze werd gesloten.
  • Jullie legerden de bagage snel voordat de trein vertrok.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Legeren with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn tent al gelegerd voordat de regen begon.
  • Jij hebt de kampeeruitrusting correct gelegerd.
  • Hij/Zij/Het heeft zich in het hotel gelegerd tijdens de vakantie.
  • Wij hebben onze troepen strategisch gelegerd voor de aanval.
  • Jullie hebben de voedselvoorraden goed gelegerd voor de winter.