uithoesten

Conjugations List of Uithoesten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhoest uithoestte uitheb uitgehoest
jij, je, uhoest uithoestte uithebt uitgehoest
hij, zij, hethoest uithoestte uitheeft uitgehoest
wijhoesten uithoestten uithebben uitgehoest
julliehoesten uithoestten uithebben uitgehoest
zij, zehoesten uithoestten uithebben uitgehoest

Presens

Example presens sentences for Uithoesten with some of the pronouns.

  • Ik hoest uithoest tijdens de vergadering.
  • Jij hoest uithoest regelmatig thuis.
  • Hij/Zij/Het hoest uithoest luidruchtig in de klas.
  • Wij hoesten uithoesten in het ziekenhuis.
  • Jullie hoesten uithoesten vaak na het sporten.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Uithoesten with some of the pronouns.

  • Ik hoestte uithoest toen ik ziek was.
  • Jij hoestte uithoest regelmatig in het verleden.
  • Hij/Zij/Het hoestte uithoest elke winter.
  • Wij hoestten uithoesten tijdens het griepseizoen.
  • Jullie hoestten uithoesten veel toen jullie jonger waren.

Perfectum

Example perfectum sentences for Uithoesten with some of the pronouns.

  • Ik heb uitgehoest na mijn verkoudheid.
  • Jij hebt uitgehoest sinds gisteren.
  • Hij/Zij/Het heeft uitgehoest nadat hij/zij beter werd.
  • Wij hebben uitgehoest na een lange periode van ziekte.
  • Jullie hebben uitgehoest en voelen je nu beter.